Bloedonderzoek

Na je eerste afspraak word je gevraagd naar de Star-Shl te gaan voor bloedafname voor zwangerschapsonderzoek. Dit onderzoek wordt gedaan in het belang van jouw gezondheid en die van je baby. Bij het standaardonderzoek wordt je bloed onderzocht op: 

• bloedgroep • rhesus-D-factor • rhesus-c-factor • andere antistoffen tegen rode bloedcellen • syfilis (lues) • hepatitis B • HIV • hemoglobine • glucose •

In sommige gevallen besluiten we in overleg met jou om aanvullend bloedonderzoek te doen.

Als je deel neemt aan het bloedonderzoek, betekent dat dat daarvoor je gegevens worden gebruikt. Deze gegevens zijn nodig om een diagnose te kunnen stellen en zo nodig een behandeling aan te bieden. Die gegevens worden vastgelegd in een landelijk registratiesysteem, Praeventis genaamd. Dit gebeurt om de kwaliteit van het bloedonderzoek te kunnen waarborgen en het proces te kunnen bewaken. Als bijvoorbeeld een uitslag afwijkend is, en er wordt geen actie ondernomen, dan wordt een signaal naar de verloskundige afgegeven. De gegevens in Praeventis zijn optimaal beveiligd. Na afloop van het bloedonderzoek kun je verzoeken om je gegevens uit Praeventis te laten verwijderen.

Bloedgroep

Het is belangrijk je bloedgroep te weten voor het geval dat je een bloedtransfusie nodig hebt. De bloedgroep kan A, B, AB of 0 zijn. Welke bloedgroep je hebt, is een kwestie van erfelijkheid, net als de kleur van je ogen en haar.

Rhesus-D-factor

Met het bloedonderzoek wordt je Rhesus-D-factor vastgesteld. Je bent Rhesus-D negatief of Rhesus-D-positief. Van de zwangeren is 84 procent Rhesus-D-positief, 16 procent is Rhesus-D-negatief. Als je Rhesus-D-positief bent, heeft dit verder geen consequenties. Een Rhesus-D-negatieve zwangere heeft echter wel bijzondere aandacht nodig om complicaties te voorkomen bij een eventueel Rhesus-D-positieve baby. Tijdens de zwangerschap is er namelijk een kleine kans dat er bloed van de baby in de bloedbaan van de moeder komt. Bij de geboorte is die kans een stuk groter. Komt er bloed van een Rhesus-D-positieve baby in de bloedbaan van een Rhesus-D-negatieve moeder, dan kan de moeder afweerstoffen tegen dat bloed gaan maken. Deze zogeheten antistoffen kunnen via de navelstreng het bloed van de baby bereiken en afbreken, waardoor deze of een volgende baby bloedarmoede krijgt. Ben je Rhesus-D-negatief, dan wordt je bloed in week 27 van de zwangerschap nogmaals onderzocht op eventuele antistoffen tegen Rhesus-D. Uit hetzelfde bloed bepaalt het laboratorium ook de Rhesus-D bloedgroep van je kindje. Als deze ook negatief is, net als jij, gebeurt er verder niets. Als je kindje Rhesus-D positief is, krijg je in week 30 een injectie met anti-Rhesus-D-immunoglobuline. De injectie voorkomt dat je zelf antistoffen gaat vormen die de baby ziek kunnen maken. De baby merkt niets van de injectie en loopt geen enkel risico. Na de bevalling krijg je, als je kindje Rhesus-D-positief is, binnen 48 uur nog een injectie met anti-Rhesus-D-immunoglobuline toegediend. Daardoor maakt je lichaam geen antistoffen; dat is belangrijk als je later opnieuw zwanger wordt van een Rhesus-D-positief kind.

Rhesus-c-factor

Met het bloedonderzoek wordt ook je Rhesus-c-factor vastgesteld. Ongeveer 18% van alle zwangeren heeft bloedgroep Rhesus-c-negatief. Als je Rhesus-c-positief bent, heeft dit verder geen consequenties. Een Rhesus-c-negatieve zwangere kan antistoffen aanmaken tegen het bloed van de baby. Deze antistoffen kunnen bloedarmoede bij de baby veroorzaken. Ben je Rhesus-c-negatief, dan wordt je bloed in week 27 van de zwangerschap nogmaals onderzocht op eventuele antistoffen tegen Rhesus-c. Als het laboratorium Rhesus-c-antistoffen vindt, wordt verder onderzoek gedaan.

Andere antistoffen tegen rode bloedcellen

Niet alleen als je Rhesus-D-negatief of Rhesus-c-negatief bent, bestaat het risico dat je lichaam antistoffen maakt. Er kunnen ook andere antistoffen gemaakt zijn bij een eerdere zwangerschap of bij een bloedtransfusie. Deze antistoffen kunnen de gezondheid van je baby schaden: de kans bestaat dat ze via de navelstreng en de moederkoek (placenta) het bloed van je baby bereiken en afbreken. Als deze antistoffen in je bloed zijn gevonden, wordt je bloed verder onderzocht tot duidelijk is welke dit precies zijn. We zullen met je bespreken of het nodig is nog ander onderzoek te laten verrichten of je zo nodig doorverwijzen naar de gynaecoloog.

Syfilis (lues)

Syfilis, ook wel lues genaamd, is een seksueel overdraagbare aandoening (soa) die je kan oplopen door onveilig te vrijen. In het begin van je zwangerschap beschermt de placenta je baby nog tegen de ziekte. Later in je zwangerschap kan ook je baby geïnfecteerd worden. De ziekte moet daarom zo vroeg mogelijk in je zwangerschap behandeld worden. Als uit het bloedonderzoek blijkt dat je syfilis hebt, dan word je doorverwezen naar een gynaecoloog en word je behandeld met antibiotica.

Hepatitis B

Hepatitis B is een ziekte waarbij een infectie van de lever optreedt door het hepatitis B-virus. Tussen de 6 en 26 weken na de besmetting kunnen de eerste ziekteverschijnselen optreden, maar de infectie kan ook geheel onopgemerkt verlopen. Na de infectie blijft een deel van de mensen het hepatitis B-virus bij zich dragen. Deze mensen worden ‘virusdragers’ genoemd; zij kunnen anderen besmetten. Als je het hepatitis B-virus bij je draagt, ondervindt je baby hiervan tijdens de zwangerschap geen schade, maar tijdens de geboorte kan je baby alsnog in aanraking komen met het virus en geïnfecteerd worden. Als je virusdrager bent, krijgt je baby kort na de geboorte hepatitis B-immunoglobuline. Dit zijn kant-en-klare antistoffen die via een injectie worden toegediend en je kind tegen het virus kunnen beschermen. Daarnaast is het heel belangrijk dat je kind zelf afweer opbouwt tegen hepatitis B. Daarom krijgt het vaccinaties toegediend. De eerste vaccinatie binnen 48 uur na de geboorte. Daarna op de leeftijd van 2, 3, 4 en 11 maanden. Als je drager bent van het virus, bespreken we met je hoe je de kans op besmetting van je omgeving zo klein mogelijk kunt houden. Ook word je doorverwezen naar je huisarts en/of de GGD.

HIV

HIV is het virus dat de ziekte aids veroorzaakt. Je kunt met HIV besmet raken door onveilig te vrijen met iemand die met HIV is besmet, of als besmet bloed rechtstreeks in je bloedbaan terechtkomt (bijvoorbeeld bij gemeenschappelijk gebruik van naalden bij drugsgebruik). Als je met HIV besmet bent, kan dit virus tijdens je zwangerschap of bevalling via het bloed op je baby worden overgedragen, of daarna via borstvoeding. Dit kan worden voorkomen door speciale maatregelen te nemen tijdens zwangerschap en je bevalling. Daarom is het zinvol om aan het begin van de zwangerschap een HIV-test te doen. Als de HIV-test positief is, dan ben je drager van het virus. In dat geval word je doorverwezen naar een gespecialiseerd HIV-centrum.

Hemoglobine

Met onderzoek naar het hemoglobinegehalte (Hb) van rode bloedcellen wordt nagegaan of je bloedarmoede hebt. Bloedarmoede is meestal goed te behandelen en niet schadelijk voor je kind. Rond de 30ste week prikken we je Hb nogmaals of eerder op indicatie. 

Glucose

Samen met de andere bloedonderzoeken meten we je glucosewaarde. We meten je glucose om te bekijken of je gevoelig bent voor suikerziekte. Als dit zo is, is dit vaak met een voedingsadvies te behandelen. Soms vragen we je om nuchter bloed te prikken (dit wel zeggen: niet eten en niet drinken vanaf 22.00u de avond voorafgaand aan het bloedprikken; je kunt wel wat water drinken ’s morgens).

Rubella

Rubella is een ander woord voor de kinderziekte ‘rode hond’. Deze ziekte kan bij zwangere vrouwen, met name in de eerste 16 weken van je zwangerschap, schadelijk zijn voor je ongeboren kind en ernstige aangeboren afwijkingen veroorzaken. We bekijken in je bloed of je immuun bent voor ‘rode hond’ als je als kind niet gevaccineerd bent volgens het Rijksprogramma. Ben je wel gevaccineerd, dan beschouwen wij je als voldoende beschermd.

(laatste update: 08-01-’22)